Amsterdam

“At art one should look with eyes half-closed,” was my father’s advice. Details disappear, colour, proportions and composition remain. I was ten and not particularly interested in art.

Yet I didn’t just learn from hem to look closer, but also to lìsten at music, and particulary to séé something behind the notes; colors, images, shapes. He played works by French impressionist composers like Debussy, Ravel and Fauré. Preferably on a large church organ.

My development as a photographer ran along well-known and lesser-known great photographers. From time to time it was a well considered, but more often a surprising Grande Tour.

My first camera was a 6x9 Agfa bellows camera. I was eleven, put a frosted glass in it and saw the world upside down. When I was fourteen, I got an old Nikon, I taught myself to print black and white negatives. I made photo collages and prints like Man Ray's. It wasn't really shooting. That came fifty years later.

After my father’s lessons came innovative visual artists, poets and writers; Baudelaire, Borges, Auden, Rauschenberg. They fed my imagination in a different way. The exciting connections of movement, color and light on stage, the great choreographers such as Graham, Balanchine, Kilian and van Manen created, remained as magical images indelibly on my retina and in my mind.

In Paris I saw a retrospective of the Spanish avant-garde photographers. Leopoldo Pomes and Juan Colom. They showed their social commitment in photos that people took almost in close-up. From them I learned to take some distance to my subjects. By Shigeru Onishi’s early experimental work and that of Daido Moriyama, I explored what it was like to let go conventions in photography as the rigid composition rules and a central subject. Saul Leiter and Ernst Haas in particular were to me the gifted viewers who took their photos with love for the world. I admired the way Haas 'Not wanting to photograph the unusual, but to represent the ordinary unusual’. I studied their work extensively. Susan Sontag’s brilliant essays in ‘On Photography’ are often my moral en ethical checkpoints when shooting in the streets.

I still look with half-closed eyes at images, not just at those of others, but those of mine too. Seeing is seeing through, feeling what is behind the elements of an image; after all photography is about emotion.

My early series are vague, blurry, and with quirky compositions. I reduced sharpness, brightness and colors until something remains of the street scene, in which people seem to be absorbed in their surroundings. My photos appeal to the imagination of those who look at my images. In my opinion we do not see things as they are, but as wè are.

The expressiveness of my photos lies more in the suggestion that emanates from them than in the representation of reality, in order to stay away from what photographers should be most afraid of: the contrived, as Cartier- Bresson said.

As a result of my ‘Tour’, I photograph the poetry of the everyday, not so much the everyday reality. It is to be found in my ‘ Claire obscure’ series in which the melancholy of the film noir is reflected. Nothing reduces an image more down to its essence than a symphony of lights and shadows. The art of the composition is back. I’m not after series but each and every individual photo must be according to my own standards.

Reviews from Lensculture in Berkeley, the ICP in N.Y., Sabine Theijs, Maarten van Schaik and Leica curator Paris Chong in L.A. motivated me to continue or to take a different turn. It brought me interest in a wide range of themes in photography and five entries that have been nominated as ‘Critics Choice’ by Lensculture.

“Naar kunst moet je soms met half gesloten ogen kijken”, leerde mijn vader mij toen ik tien was. Details verdwijnen dan, kleur, verhoudingen en compositie blijven. Van hem heb ik ook geleerd om niet alleen naar muziek te luisteren maar er ook iets in te zien. Hij speelde werken van Franse impressionistische componisten als Debussy, Ravel en Fauré. Bij voorkeur op een groot kerkorgel. ‘Childrens’ corner’ en het meer abstracte ‘Prelude a l’apres-midi d’une faun’ leverden beelden op die mij nog bijstaan.

Mijn ontwikkeling als fotograaf liep langs bekende en minder bekende grote fotografen. Het was een weloverwogen, maar niet minder vaak ook een verrassende Grande Tour.

Mijn eerste camera was een 6x9 Agfa balgcamera. Ik was elf, deed er een matglas in en zag de wereld op zijn kop. Toen ik veertien was, kreeg ik een oude Nikon, ik leerde mezelf zwart-witnegatieven afdrukken. Ik maakte fotocollages en prints zoals die van Man Ray. Het was niet echt fotograferen. Dat kwam ruim vijftig jaar later.

Na de lessen van mijn vader kwamen die van vernieuwende beeldend kunstenaars, dichters en schrijvers; Baudelaire, Borges, Auden, Rauschenberg. Ze voedden mijn verbeelding op een nieuwe manier. De spannende verbindingen van beweging, kleur en licht die grote choreografen als Graham, Balanchine, Kilian en van Manen, op het toneel creëerden, bleven als onuitwisbare beelden hangen.

In Parijs zag ik een overzichtstentoonstelling van de Spaanse avant-garde fotografen. Leopoldo Pomes en Juan Colom. Hun maatschappelijke betrokkenheid toonden ze in foto's die bijna in close-up werden gemaakt. Van hen leerde ik afstand te nemen tot mijn onderwerpen. Gefascineerd door het experimentele werk van Shigeru Onishi, onderzocht ik het loslaten van de bekende conventies als compositie en centraal onderwerp in de fotografie.

Saul Leiter en Ernst Haas waren voor mij de begenadigde kijkers die met liefde voor de wereld hun foto's maakten. Ik bewonderde de manier waarop Haas 'Niet het ongewone wilde fotograferen, maar het gewone ongewoon weergeven'. Hun werk heb ik uitgebreid bestudeerd. De briljante essays van Susan Sontag in ‘On Photography’ zijn vaak mijn morele en ethische checkpoints bij het fotograferen op straat.

Nog steeds kijk ik vaak met half gesloten ogen naar foto’s, niet alleen die van anderen, maar ook naar die van mijzelf. Zien is doorzien, voelen wat er achter de elementen van een beeld zit; het gaat tenslotte om emotie.

Mijn foto's spreken tot de verbeelding van wie er naar kijkt. We zien de dingen tenslotte niet zoals ze zìjn, maar zoals wìj zijn.

Nu fotografeer ik graag de poëzie van het alledaagse, niet zozeer de alledaagse werkelijkheid. Het is te vinden in mijn serie ‘Claire obscure’ waarin de melancholie van de film noir tot uiting komt. Niet brengt een foto meer terug tot zijn essentie dan een symfonie van licht en schaduw.

Andere series zijn vaag, wazig en met eigenzinnige composities. Waar mogelijk verminder ik scherpte, helderheid en kleuren tot er iets overblijft van het straatbeeld waarin mensen opgaan in hun omgeving. Ze domineren niet, ze maken er deel van uit. De zeggingskracht van mijn foto's ligt meer in de suggestie die ervan uitgaat dan in de weergave van de werkelijkheid. Dit om maar weg te blijven van waar fotografen het meest bang voor zouden moeten zijn: het gekunstelde, zoals Cartier-Bresson zei.

Reviews van mijn fotoseries die ik instuurde naar Lensculture in Berkeley, naar het ICP in N.Y. en gesprekken over mijn foto’s met Sabine Theijs, Maarten van Schaik en Paris Chong, de Leica galerie curator in L.A., motiveerden mij om door te gaan of om juist een andere afslag te nemen. Het bracht me belangstelling voor een breed scala aan thema's in de fotografie en vijf nominaties bij Lensculture in de categorie 'Critics Choice'.